Afgelopen maandag…
…was het weer eens zover. De inwoners van Den Helder protesteerden tegen de beoogde vestiging van een asielzoekerscentrum. Ik kreeg een déjà vu. Op de kop af dertig jaar geleden, in de herfst van 1987, barstte er in het Brabantse dorp Stevensbeek een tot dan toe ongekende volkswoede los rond de aangekondigde komst van een azc in een verlaten kloostercomplex. De dorpelingen gingen met hooivork en mestkar de straat op, de beelden haalden de journaals en alle kranten. Die publiciteit kwam de Stevensbekers op de beschuldiging van racisme, en een zwaar beschadigd imago in de rest van het land te staan.
Je kunt het je in dit verrechtste tijdsgewricht nauwelijks meer voorstellen, maar die dorpelingen doorbraken een taboe dat allang geen taboe meer is – zie de recente protesten in Heesch, Purmerend, Steenbergen, Geldermalsen, Rotterdam, Otterlo, en Den Helder dus. De opvang te Stevensbeek kwam er toch, als een van de eerste azc’s van het land – zij het met veel minder asielzoekers dan de bedoeling was: honderd in plaats van zeshonderd.
Anderhalf jaar later…
…ik werkte destijds bij de kleurenbijlage van het weekblad Vrij Nederland – wilde ik weten hoe het er nu voor stond. Dat bleek geen enkel probleem. Na een paar telefoontjes met de betrokken ministeries kreeg ik toestemming. Ik mocht zo lang als ik wilde in het azc rondlopen en met iedereen praten – zonder persvoorlichter die me voor de voeten liep. Inderdaad, kom daar nu nog eens om. Trouwens, ook van mijn hoofdredacteur mocht ik er zo lang over doen als ik wilde. En het verhaal mocht van hem gerust 13.000 woorden tellen. Inderdaad, kom daar nu nog eens om.
In het voorjaar van 1989…
…reisde ik af naar Stevensbeek, kreeg van de portier handdoeken uitgereikt, een lakenpakket én de sleutel van een kamer op de vrouwengang. Drie weken lang woonde ik daar. Bivakkeerde ik tussen de welzijnswerkers, vrijwilligers, justitieambtenaren, tussen de asielzoekers die het azc hardnekkig ‘camp’ noemden. En tussen de Stevensbeekse dorpelingen. Die bleken zich intussen verzoend te hebben met de feiten. Natuurlijk, er waren er die bleven mopperen. Maar, zoals een vrijwilliger uit het dorp tegen me zei: dan leg ik uit dat een mens heus niet zomaar weggaat van huis.
Het werden drie…
…onvergetelijke weken. Uiteraard vooral vanwege de afgrijselijke verhalen die de azc-bewoners me vertelden: over martelingen, verdwijningen, geliefden die bij bombardementen waren omgekomen. Maar ook vanwege de talrijke, dikwijls hilarische interculturele misverstanden. Ik geef u enkele voorbeelden. (Ze belandden niet allemaal in het verhaal, maar ze zijn echt en heus gebeurd.)
Op een nacht schrok ik wakker van indringend getik op mijn kamerdeur, gevolgd door de schorre mededeling: I want fuck you. Vanaf dat moment droeg ik mijn ring-met-steentjes omgedraaid en loog ik dat ik in alle eer en deugd was gehuwd en kinderen had. (Niet wetende, maar dit geheel terzijde, dat ik een klein jaar later écht zou trouwen, zwanger en wel.)
Ook was er een Poolse asielzoeker – de Muur zou pas op 9 november 1989 vallen, vandaar dat er nogal wat Oostblokkers zaten – die me telkens ontliep. Op een dag raakten we toch in gesprek. Wat bleek? Hij dacht dat ik een politie-informant was. Zoals trouwens, wist hij, alle journalisten in Nederland. Want hé, waarom stelde ik zoveel vragen? Waarom was ik zo geïnteresseerd in het wel en wee van de azc-bewoners?
Op zeker moment arriveerde fotograaf Bert Nienhuis. Een beminnelijk man, kan ik u melden, die met zijn vriendelijkheid iedereen ontwapende – een uiterst handige eigenschap in zijn beroep. Aanvankelijk verliepen Berts werkzaamheden vlotjes. Maar na een dag of twee maakten de asielzoekers zich uit de voeten zodra hij de hoek om kwam. Het kostte me enige moeite te achterhalen waarom. Nou, zei een van de azc-bewoners schoorvoetend. Die fotograaf legt de hele tijd z’n hand op je arm als-ie met je praat. Dus moet hij wel homo zijn. U begrijpt, die kwalificatie was geen aanbeveling.
Twee ervaringen…
…in het bijzonder zullen me altijd bijblijven. Op het oog bood het azc de aanblik van een Unicef-kalenderplaat – zeker als de zon scheen (en dat deed-ie in de lente van 1989 uitbundig). Qat kauwende Oost-Afrikanen, piekfijn geklede West-Afrikanen, in flamboyante kledij gehulde Roma, strak in het overhemd gestoken Arabieren, bleke Roemenen op plastic schoenen, ultrakortgerokte Hongaarse pubermeisjes – allemaal zaten ze idyllisch bij elkaar in de schaduw van de kastanjebomen, op en rond de picknickbankjes. Alsof de wereldvrede, zeg maar, alvast een beginnetje had gemaakt te Stevensbeek.
Pas als je er beter keek, zag je dat de azc-bewoners vooral apart zaten. Onderling contact beperkte zich tot het hoogstnoodzakelijke. In de eetzaal en de tv-zaal was het niet anders. Etniciteit bij etniciteit. In mijn eindeloze onnozelheid was ik verbaasd over dit gebrek aan saamhorigheid. Ik verkeerde in de veronderstelling dat er iets van solidariteit zou heersen in een azc. De asielzoekers deelden per slot hetzelfde lot én ze begeerden allemaal hetzelfde: een status, erkenning als vluchteling. Maar nee. Solidariteit bleek ver te zoeken. Weer geef ik enkele voorbeelden.
Op een dag…
…vroeg een clubje Polen bij de welzijnswerker om een andere kamer. Hoezo, wilde hij weten. Jullie zitten daar toch prima, nooit klachten gehad? Na lang aandringen kwam het hoge woord eruit. Er was zojuist een nieuw groepje bij hen op de gang geplaatst. En voor geen goud wilden de Polen – ik zal hun woorden hier niet letterlijk herhalen – de doucheruimte delen met ‘die Afrikanen’.
De West-Afrikanen op hun beurt liepen met een enorme boog om de Oost-Afrikanen heen. Desgevraagd verklaarde een Zaïrees (Congo heette toen nog Zaïre): ‘Somaliërs komen misschien hier omdat ze niet zo’n mooi land hebben. Wij niet. Wij vluchten omdat er geen democratie is in ons land.’
Het allerbeklagenswaardigst waren de Roma. Die bungelden in de azc-hiërarchie helemaal onderaan. Op the gypsy’s keek iederéén neer.
Alleen de kinderen onttrokken zich aan de etnische gevoeligheden. Zij huppelden onbekommerd van Koerd naar Hongaar, vielen net zo gemakkelijk in slaap in Somalische als in Zaïrese armen. En toen een jonge Roma terugkeerde uit de kraamkliniek – waar ze die nacht haar zevende kind had gebaard – begroette de voltallige tv-zaal het volledig ingebakerde baby’tje met gekir en opgestoken duimen.
Het tweede dat me altijd…
…zal bijblijven is de eindeloze verveling. De Vrij Nederland-bijlage kreeg niet voor niets de kop ‘Het grote wachten’ – het grote wachten op een beschikking van Justitie, terwijl je de godganse dag niks om handen hebt. Als er een nieuw groepje asielzoekers arriveerde, zag je het gebeuren. De eerste dag wisten ze van opwinding niet waar te beginnen. De flipperkast, de sjoelbak, de tafeltennistafel, het voetbalspel of toch maar de tv-zaal? Opgetogen riepen ze: ‘Is good camp, here!’ Een dag later hingen ze net zo lamlendig rond als de rest.
Sindsdien, heb ik…
…vanmiddag gehoord, is er veel hetzelfde gebleven, maar ook veel ten goede veranderd. Gelukkig maar. Want ik kan het natuurlijk niet bewijzen, maar ik denk dat als het azc te Stevensbeek behalve die flipperkast en die sjoelbak ook échte sportactiviteiten had aangeboden, de verveling veel minder, en de sfeer stukken beter was geweest.
Waren de sportieve activiteiten georganiseerd in samenwerking met de lokale bevolking, dan had dat vermoedelijk nog zegenrijker effecten gesorteerd. Mogelijk zou dit zelfs de laatste mopperaars onder de Stevensbekers verzoend hebben met de vreemdelingen in hun midden. Toegegeven, ook sport had de wereldvrede niet meteen op aarde gebracht. Maar misschien was er wél een beginnetje mee gemaakt.
Het oorspronkelijke artikel over het AZC in Stevensbeek, in 1987 geschreven door Elma Drayer, is vanuit het archief van Vrij Nederland opnieuw onder de aandacht gebracht door het opinieblad, vanwege de parallellen met het heden. Lees het hier terug.
‘De taal van de sport kent iedereen’: onder die titel hebben adviseurs Anita Vlasveld en Willie Westerhof een online artikel gemaakt over effecten en goede voorbeelden van sport voor vluchtelingen. Hierin komt Sportvereniging Stevensbeek voor als een club die bewust de samenwerking opzoekt met het azc en daar de vruchten van plukt. Een mooi artikel om te lezen in relatie tot de column en het artikel van Elma Drayer.