
Wie ouder wordt, verliest per definitie spiermassa en spierkracht. Die nemen na het 30ste levensjaar met ongeveer 1 procent per jaar af. Vanaf het 70ste jaar is dat zelfs tot 3 procent per jaar. De leeftijdsgerelateerde afname van spiermassa en -kracht wordt ook wel primaire sarcopenie genoemd. We spreken van secundaire sarcopenie als iemand minder spiermassa en -kracht krijgt als hij ondervoed, langdurig bedlegerig of ziek is.
Ouderen worden minder zelfredzaam
Ernstige spierzwakte bij 65-plussers zorgt ervoor dat zij kwetsbaarder en minder zelfredzaam worden. Ze worden minder mobiel, vallen vaker, en kunnen bepaalde huishoudelijke taken minder goed uitvoeren of zichzelf niet meer goed verzorgen. Op maatschappelijk niveau gaat dit samen met hoge kosten voor zorg en ondersteuning.
Er zijn geen exacte cijfers beschikbaar over hoe vaak sarcopenie voorkomt in Nederland. Pas sinds oktober 2016 is er een internationaal erkende definitie voor, een zogeheten ICD-10-code van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Volgens die definitie is sarcopenie ‘een combinatie van lage spiermassa en lage spierkracht bij ouderen, leidend tot functionele problemen’.
Wetenschappelijke criteria
Recent heeft de EWGSOP, de Europese werkgroep die sarcopenie onder 65-plussers onderzoekt, nieuwe richtlijnen gelanceerd over de definitie en de diagnose van sarcopenie. De werkgroep stelt dat spiersterkte de meest betrouwbare indicator is om sarcopenie vast te stellen. De richtlijn geeft een praktisch toepasbaar algoritme om (de ernst van) sarcopenie vast te stellen. Daarnaast beschrijft de richtlijn testen en geeft het afkappunten voor tests.
Op basis van deze criteria stelden Maastrichtse onderzoekers in 2013 en 2014 vast dat sarcopenie voorkomt onder:
- 12 procent van de thuiswonende 65-plussers die geen hulp ontvangen
- 42 procent van de thuiswonende 65-plussers met thuiszorg
- 59 procent van de mensen van 65 jaar en ouder in een verzorgingshuis
Omdat sarcopenie en kwetsbaarheid deels overlappen, kan screening gecombineerd worden met vragenlijsten waarmee kwetsbaarheid bepaald wordt, zoals de Tilburg Frailty Indicator (TFI) of de Groningen Frailty Indicator (GFI). Maar er zijn ook andere vragenlijsten.
Hoe kun je spierzwakte voorkomen?
Primaire sarcopenie en een deel van secundaire sarcopenie kunnen niet voorkomen worden. Toch is een deel van de oorzaken wel weg te nemen. Wie voldoende eiwit eet en genoeg beweegt, kan dit proces afremmen, zo blijkt uit onderzoek. Vooral krachttraining is effectief.
Bovendien laat langlopend onderzoek onder IJslandse ouderen zien dat voldoende matig of intensief bewegen de kans verlaagt om sarcopenie te ontwikkelen. Voor ouderen is dat bijvoorbeeld:
- een half uur per dag wandelen met een snelheid van 3 tot 4 kilometer per uur, of
- een half uur per dag fietsen met 10 kilometer per uur
Voor eiwitinname is de huidige aanbeveling in Nederland voor alle volwassen om elke dag 0,8 gram eiwit per kilo lichaamsgewicht aan eiwit te eten. Voor een vrouw van 65 kilo komt dat neer op:
- zo’n vier porties zuivel;
- twee plakken kaas (40 gram);
- een portie vis, vlees of peulvruchten; en
- drie tot vier volkoren boterhammen.
Overigens bevelen groepen internationale experts een duidelijk hogere hoeveelheid eiwit aan, oplopend tot 1,2 tot 1,5 gram per kilogram lichaamsgewicht. Die hoeveelheid is afhankelijk van gezondheid, mogelijke ondervoeding, en mate van fysieke activiteit. Zie hiervoor de publicaties van Bauer en van Deutz.
Daarnaast kunnen ouderen steun van beleidsmakers en zorgprofessionals gebruiken om sarcopenie te voorkomen, en wel op de volgende drie manieren.
1. Beleid maken dat zich richt op voldoende bewegen en gezonde voeding
Ten eerste kunnen landelijke en lokale beleidsmakers een gezonde leefstijl stimuleren, en dan niet alleen onder ouderen. Wie op jongere leeftijd al gezond leeft, kan problemen op latere leeftijd beperken. Bovendien is gedragsverandering op latere leeftijd voor veel mensen moeilijk.
2. Specifieke programma’s ontwikkelen en aanbieden
In de tweede plaats is het belangrijk dat er goede programma’s beschikbaar en bereikbaar zijn voor ouderen. Denk aan het Promuscle-programma van de Wageningen Universiteit, dat bestaat uit krachttraining in groepsverband en het gebruiken van extra eiwitten gedurende enkele maanden. In een klinische setting is al bewezen dat dit zeer effectief is. De spiermassa van deelnemende ouderen nam daarbij gemiddeld 1,3 kilo toe, en de spiersterkte zelfs met 40 procent. Aanvullend onderzoek moet laten zien dat dit soort programma’s ook in de praktijk goed uitvoerbaar zijn. Een pilotstudie liet in 2015 zien dat het naar de praktijk vertaalde programma goed ontvangen werd, en goed uitvoerbaar was.
Zowel de deelnemende thuiswonende ouderen als de professionals waren zeer tevreden over het programma. Een grootschalige effectstudie in vijf gemeenten in de regio Gelderland moet laten zien of het programma kosteneffectief is.
Naast programma’s voor thuiswonende ouderen zijn ook programma’s voor ziekenhuispatiënten hard nodig. Ziekenhuisopname kan leiden tot versnelde spierafbraak door langdurige bedrust. Bij een geplande opname kan vooraf preventief gewerkt worden aan een betere uitgangssituatie, met minder (blijvend) verlies als gevolg. Hiervoor zijn ‘better-in-better-out’-programma’s ontwikkeld, die al bij een aantal ziekenhuizen worden gebruikt, en bijvoorbeeld worden aanbevolen aan fysiotherapeuten bij totale knie- en heupoperaties. Optimale voeding en snelle activering na de ingreep helpen ook. Diverse ziekenhuizen zetten hier al sterk op in, maar verbetering lijkt nog vaak mogelijk. Professor Luc van Loon van de Universiteit van Maastricht legt het belang van bewegen en goede voeding uit in onderstaand filmpje.
3. Vroegtijdige signalering van sarcopenie
Als laatste lijkt het belangrijk om spierzwakte tijdig te signaleren. Hierboven is aangegeven dat een eerste indicatie relatief gemakkelijk te verkrijgen is door middel van eenvoudige metingen of vragenlijsten. Meer structurele signalering in de zorg, inclusief de thuiszorg, kunnen daarbij van grote waarde zijn, maar ook aandacht hiervoor bij keukentafelgesprekken met zorgambtenaren.
Kosten van sarcopenie
Bovenstaande maatregelen zijn natuurlijk kostbaar. Uit het Maastrichtse onderzoek blijkt echter dat ouderen met sarcopenie ook meer zorgkosten hebben dan ouderen die er geen last van hebben. De totale zorgkosten voor de deelnemers aan het onderzoek waren gemiddeld 17.300 euro, omgerekend naar een jaar. Terwijl andere mensen die gematcht waren op leeftijd en geslacht daaraan 11.072 euro kwijt waren. Overigens was dit verschil statistisch niet significant: mogelijk door de relatief beperkte omvang van de groepen; beide groepen telden 53 deelnemers. Ook was er binnen de groepen een grote variatie aan deelnemers. Voor Nederland bestaat geen schatting voor de totale kosten van sarcopenie. Voor de VS worden die geschat op 1,5% van het totale nationale zorgbudget.
In ieder geval werd in het Maastrichtse onderzoek het kostenverschil tussen de mensen met sarcopenie en degenen zonder vooral veroorzaakt door de hoge kosten voor verblijf in de zorginstelling. De deelnemers met sarcopenie woonden vaker in een verzorgingshuis dan de anderen. Vermoedelijk gold voor deze groep nog dat mensen veel vaker in een zorginstelling verbleven vanwege fysieke beperkingen dan op basis van de huidige regeling nog mogelijk is. Het ligt dan ook in de lijn van de verwachtingen dat er een verschuiving komt van de kosten die gerelateerd zijn aan sarcopenie van het rijk naar gemeenten, die de huishoudelijke zorg en andere ondersteuning financieren.
Dit artikel is tot stand gekomen met behulp van Donja Mijnarends (Maastricht University) en Annemien Haveman-Nies (Wageningen University)