Alles over sport logo

Social marketingonderzoek helpt Rotterdams beweegaanbod op jonge kinderen te laten aansluiten

Een stad als Rotterdam kent grote verschillen in het beweeggedrag van zijn inwoners. Dat geldt ook voor de jongste inwoners van 0 tot 6 jaar. Het aanbod dat in de ene wijk goed aanslaat, kan een paar kilometer verderop niet matchen met de inwoners. Om het beweegaanbod heel precies af te stemmen op de lokale behoefte deed het Onderzoekshuis, in opdracht van Sportbedrijf Rotterdam, uitgebreid onderzoek – op een vernieuwende manier.

Onderzoek naar beweeggedrag per levensfase 

David Woutersen is productspecialist sportprogrammering bij Sportbedrijf Rotterdam en vertelt over het onderzoek. “We doen in Rotterdam al jaren onderzoek naar het beweeggedrag van verschillende levensfases.” Met de inzichten uit die onderzoeken versterkt Rotterdam het beweegaanbod per levensfase. Soms sluit het beweegaanbod nog niet aan of is er onvoldoende aanbod. In stapjes ontdekten David en zijn collega’s hoe groot de verschillen binnen levensfases kunnen zijn in een grote stad als Rotterdam. Dit geldt ook voor het jonge kind. Niet alle jonge kinderen groeien op in vergelijkbare omstandigheden en dat verschilt vaak per wijk.

David: “Uit gesprekken met onze sportregisseurs bleek dat er met name in zuid, de gebieden onder de Maas, nog weinig geschikt beweegaanbod is voor jonge kinderen. Ook kregen we vanuit het primair onderwijs uit diezelfde wijken signalen over de achteruitgang van de motorische vaardigheden. Iets wat kan ontstaan als kinderen in de leeftijd 0 tot 4 jaar niet voldoende en veelzijdig bewegen.”

David en zijn team vonden de signalen zorgelijk: “Onze Sportnota vraagt juist extra aandacht voor bewegen voor de groep 0 tot 4 jaar. Als de lokale verschillen zo groot zijn, moet je gaan inzoomen op steeds kleinere onderdelen: specifieke wijken en doelgroepen. We besloten om verdiepend onderzoek te doen naar het beweeggedrag van – en beweegaanbod voor – het jonge kind per wijk. Met als doel ouders en kinderen beter te begrijpen en vervolgens ook beter te bedienen met passend beweegaanbod.” 

Aan dit onderzoek namen ouders met kinderen in de baby-, peuter- en kleuterleeftijd deel. Op basis van de inzichten is deze artikelenreeks geschreven:

Aanleiding voor nader onderzoek in specifieke wijken 

Er werd een onderzoek uitgezet in zowel oude stadswijken (wijken met een lage sociaal economische status, ook wel SES-wijken) en in een aantal buitengebieden die ‘kleine dorpjes op zich’ zijn (gemiddelde SES). De vorm die Sportbedrijf Rotterdam voor het onderzoek koos, is social marketingonderzoek. David legt uit wat dat is: “Bij marketingonderzoek bevraag je een specifieke doelgroep, met als doel dat ze jouw product gaan kopen. Je kijkt daarbij naar de welbekende P’s, zoals: wat moet de prijs van een product zijn, hoe kun je de promotie het beste organiseren en op welke plaats moet je het aanbieden? Social marketingonderzoek is hier een afgeleide van: het einddoel is geen verkoop, maar gedragsverandering. Om te zorgen dat peuters en kleuters meer gaan bewegen, vragen we hun ouders ook naar die P’s. Bijvoorbeeld: welke inhoud moet het beweegproduct voor jouw kindje hebben, waar moeten we het aanbieden en welke promotie werkt goed?”

Infographic drijfveren en belemmeringen

Benieuwd naar de uitkomsten van het onderzoek? In deze infographic van Kenniscentrum Sport & Bewegen vind je een overzicht van de drijfveren en belemmeringen van ouders als het gaat om sport en bewegen voor baby’s, peuters en kleuters.

Social marketingonderzoek in de praktijk

Rotterdam liet het social marketingonderzoek uitvoeren door Het Onderzoekshuis. David: “De onderzoekers gingen met de ouders in gesprek. Ze zochten ze op bij plekken waar ze veel komen: voor de deur van het kinderdagverblijf, bij het Centrum Jeugd en Gezin (CJG), maar ook gewoon op de markt. De ouders kregen tijdens de interviews vragen over bijvoorbeeld hun drijfveren en belemmeringen bij bewegen en over hun associaties met sport en bewegen voor hun jonge kind.” Naast deze onderzoeken en de wijkanalyse, brachten David en zijn collega’s ook het bestaande beweegaanbod voor peuters en kleuters gedetailleerd in kaart. Zo konden ze zien waar nog gaten tussen behoefte en aanbod zaten.

Wat opviel in de resultaten

De gesprekken met ouders leverden een aantal interessante inzichten op:

  • Ouders spreken liever over ‘uitjes’ en ‘spelen’, dan over sport en bewegen. Dat voelt laagdrempeliger en past beter bij de jonge leeftijd. 
  • Ze hebben behoefte aan korte blokken waarin hun kind iets kan uitproberen of kan wennen, zoals leren fietsen en beweegspelletjes doen. Sport associëren ze met een jaarlidmaatschap en clubs zijn vaak ook zo georganiseerd. Ouders willen liever korter en flexibeler. 
  • Ook maken ouders vaak geen onderscheid tussen bewegen en cultuur. Veel kindermusea bieden voor de kleinste bezoekers ook een beweegcomponent. Ouders zeggen: ‘Dat is toch ook bewegen? Dat is ook prima.’
  • Er ligt een kans voor overgangsaanbod tussen babyzwemmen en zwemles, om peuters op een speelse manier alvast watervrij te maken. 
  • Veel ouders zagen door de bomen het bos niet meer en misten een centraal overzicht van beweegaanbod. 

Samen optrekken in het organiseren van meer beweegaanbod 

De volgende stap in het proces in Rotterdam was om de inzichten om te zetten naar concrete acties in de wijken. “We hebben besloten om gezamenlijk op te trekken om meer beweegaanbod te gaan organiseren voor deze groep in zuid. Normaal gesproken doen onze sportregisseurs zelf interventies op wijkniveau of op aanbiedersniveau. Nu hebben we het bewust breder opgepakt.” Hieronder vertelt David over de drie lijnen die ze daarin volgen.

Motiveren en scholen van sportaanbieders

“De eerste lijn is dat onze sportregisseurs de sportaanbieders ondersteunen bij het ontwikkelen en versterken van beweegaanbod voor peuters en kleuters. Dat is best een cultuurverandering voor veel sportaanbieders”, vertel David. “Lang niet alle sportaanbieders hebben peuters en kleuters al goed op hun netvlies. Soms vinden ze peuters nog te jong om al te komen bewegen. En soms weten ze niet goed wát ze dan moeten organiseren qua beweegaanbod. Bewegen met 2- en 3-jarigen is ook een vak apart”, erkent David. “Daarom bieden wij sportaanbieders inhoudelijke scholing op dit vlak via Playfit, een aanbieder in Rotterdam. Daarin gaan we bijvoorbeeld ook in gesprek over de vraag: welke rol kun je als sportaanbieder spelen in het werken aan beweegvaardigheden bij het jonge kind.”

Commerciële aanbieders schakelen daarin iets sneller dan verenigingen, ziet David, maar dat is soms lastiger betaalbaar voor de doelgroepen met de laagste inkomens. “We zijn hiervoor ook in gesprek met het Jeugdfonds Sport & Cultuur. Met als doel dat zij ook een bijdrage geven aan beweegactiviteiten van drie maanden in plaats van enkel een jaar.” 

Motiveren van ouders via partners

De tweede lijn is inzetten op het gesprek met ouders over het beweegaanbod voor hun jonge kind. “Dat doen we via onze partners: de kinderopvang, CJG en de bibliotheek. Het idee is dat zij naar de ouders luisteren en hen verleiden om het beweegaanbod te gaan gebruiken en dat ze de associatie met bewegen te stimuleren. Het draagvlak bij onze partners is hiervoor gelukkig groot.” Toch zijn er ook nog uitdagingen.

“Op de kinderdagverblijven liggen de grootste kansen. Maar daar knelt het door personeelstekorten qua tijd en prioriteit om het gesprek te voeren met de ouders. Wat wij vragen is op zich laagdrempelig: ouders komen kinderen dagelijks brengen en halen. Leg niet alleen flyers klaar, maar benut die momenten om te vragen wat ouders graag willen voor hun kind op het gebied van sport en bewegen en ze door te verwijzen. We bekijken nu hoe we dit makkelijker kunnen maken voor de professionals, in dit geval pedagogisch medewerkers. Bijvoorbeeld door de professionals dezelfde scholing te bieden als de sportaanbieders in het bewegen met deze jonge doelgroep.”

De CJG’s hebben wat meer tijd om het beweegadvies te bespreken met ouders. “Al ervaren ouders – met name uit de stadswijken – deze organisatie soms als ‘het geheven vingertje’ en zijn ze wat minder ontvankelijk voor advies uit die hoek”, aldus David. 

De P van promotie

De derde lijn van David en zijn collega’s is zorgen voor meer promotie van het beweegaanbod voor jonge kinderen. De interventie Doerakkers biedt een wekelijks overzicht van alle activiteiten in een bepaalde wijk. “Het helpt om de promotie meer centraal te doen, in plaats van per aanbieder”, ervaart David. “Via onze partners promoten we met flyers, posters en beweegstickers voor op de vloer. Kinderen gaan met die stickers vanzelf spelen en bewegen – en ouders zien dan dat er nog meer mogelijk is. Ook promoten we het beweegaanbod in de zwembaden, waar vaak kleinere broertjes en zusjes meekomen naar de zwemles.”

De tussenevaluatie

Wat leveren al die acties tot nu toe op? “Onze tussenevaluatie laat zien dat er al veel nieuw beweegaanbod voor peuters en kleuters is ontstaan”, vertelt David. “Dat aanbod zit ook best snel vol, zeker in de buitengebieden. Ouders en hun kinderen uit de stadswijken blijven nog iets lastiger te bereiken. We proberen op veel vlakken tegelijk en bij veel partijen een verandering teweeg te brengen”, benadrukt David. “Een goede relatie met partners is essentieel. Dat bereik je niet met een paar gesprekken, dat kost tijd, onderschat dat niet.” David raadt ook andere gemeenten aan om deze werkwijze te volgen. “Onderzoek waar jouw inwoners behoefte aan hebben en waar de gaten zitten. En ga vervolgens actief aan de slag met sportaanbieders en partners, in één community.”

Meer lezen?


Artikelen uitgelicht


Beweegstimulering
In de wijk, Sportaanbieders
Jonge kinderen
public, professional
praktijkvoorbeeld
in beweging brengen, ouderbetrokkenheid