Alles over sport logo

Goed bewegingsonderwijs kleuters: zet in op hun natuurlijke beweegbehoefte

Wie als kleuter goed leert bewegen, heeft later in het leven meer beweegplezier en is motorisch vaardiger. Vakkundig bewegingsonderwijs is hiervoor een belangrijke bouwsteen. Vakdocent lichamelijke opvoeding Theo de Groot, in Rotterdam, deelt zijn visie en tips voor lessen bewegingsonderwijs die aansluiten bij de natuurlijke behoefte van kleuters om te bewegen. Ook vertelt hij hoe hij hierin samenwerkt met groepsleerkrachten.

Bewegingsonderwijs door een vakleerkracht begint in de praktijk vaak pas vanaf groep drie. Terwijl al vanaf de kleuterleeftijd deskundig bewegingsonderwijs een grote bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van kinderen: zowel op motorisch als op sociaal-emotioneel vlak. Tegelijk is bewegingsonderwijs met kleuters een vak apart, dat op veel vakopleidingen nog weinig aandacht krijgt. 

Sinds we uit onderzoek weten dat de basis voor een leven lang beweegplezier wordt gelegd in de vroege jeugd, neemt de aandacht voor goed bewegingsonderwijs met kleuters toe. Maar: hoe ziet een goede les bewegingsonderwijs voor kleuters er eigenlijk uit? Wat is de rol van de vakleerkracht? En hoe werk je goed samen met de groepsleerkracht?

Niet afremmen, maar vrij laten

Bij de eerste vraag die wij ervaren vakdocent lichamelijke opvoeding Theo de Groot stellen – ‘waarom is beweegstimulering voor kleuters belangrijk?’ – grijpt hij meteen even in: “Alle jonge kinderen bewegen van nature graag. Dat zit in ons als mensen. Door te bewegen ontwikkelen we onszelf en komen we vooruit. Dat klinkt misschien abstract, maar mijn punt is: bewegen moeten we niet zien als iets dat je kinderen moet aanleren.”

Theo, die ook methodes ontwikkelt, ziet het graag andersom: “Probeer aan te sluiten bij de natuurlijke ‘speelprikkel’ van kleuters. Als school en als ouders zijn we in het recente verleden vaak te bezorgd geweest. Veiligheid stond voorop en kleuters werden toch wel afgeremd om overal zomaar op te klimmen en af te springen. Mijn visie is: als we er wat meer ‘vanaf blijven’ en kleuters begeleiden in hun natuurlijke beweegdrang, hoeven we later ook minder te stimuleren. Iets dat wetenschappelijk onderzoek ook ondersteunt: spelen met risico’s is belangrijk voor een gezonde ontwikkeling van kinderen.” 

Meer dan aanleren van motorische vaardigheden 

Een heldere visie, maar hoe breng je dat in de praktijk? Theo vertelt dat hij in zijn lessen met kleuters aandacht heeft voor: Lukt ‘t, Leeft ‘t en Loopt ‘t. ‘Lukt ‘t’ gaat over de specifieke vaardigheid die kinderen moeten aanleren vanuit het curriculum, legt hij uit. “Denk aan motorische basisvaardigheden zoals klimmen, duikelen en het over de kop gaan. Dat is de basis van de lessen en wij zijn er als vakdocenten heel goed in om dit aan te leren.” Het is volgens Theo ook een smalle definitie van goed bewegingsonderwijs. Naast het aanleren van de trucjes, heeft bewegingsonderwijs namelijk geschikt om kleuters op persoonlijk vlak van alles te leren en plezier in bewegen bij te brengen. 

Verschillende type kinderen in de kleuterklas

Om dat beweegplezier te mogelijk te maken, moet je aansluiten bij de specifieke betekenis die bewegen heeft voor elk kind. En dat verschilt sterk per mens en dus ook per kleuter, aldus Theo. “Je hebt kleuters die bewegen vanuit de behoefte om iets samen te willen doen. Die kinderen zoeken elkaar voortdurend op tijdens het spel, ook bij individuele oefeningen gaan ze toch kletsen met hun klasgenootjes. Je hebt ook kleuters die bewegen pas betekenisvol vinden als ze zichzelf kunnen uitdagen en de grenzen kunnen opzoeken. Deze kinderen vinden een les alleen ‘leuk’ als je ze die uitdaging geboden hebt.” 

Ook heb je kleuters met een hele specifieke opvatting over hoe écht leren eruit ziet. “Zij hebben behoefte aan expliciete instructie. Als ze die niet krijgen, zoeken ze het zelf op door me te roepen. ‘Het lukt niet meester, hoe moet ik het doen?’. Deze kinderen geef ik altijd tips, ook als ze het prima zelf kunnen. Zo ondersteun ik ze in hun leerbehoefte.”

Het is volgens Theo goed om je als vakdocent bewust te zijn van de verschillende typen kinderen in de kleuterklas, want ze zitten er allemaal tussen. “Als je aansluit bij wat voor hen betekenisvol is, breng je plezier in bewegen. Dat bedoelen we met ‘Leeft ‘t’.”

De opstelling bepaalt of het loopt

Voor ‘Loopt ‘t’ zijn de organisatie van de les en de opstelling van de materialen bepalend. Theo: “Kleuters zijn intuïtief en reageren op alle prikkels. Zij denken niet: deze oefening wil ik doen en zo moet ik het aanpakken. Zij denken: hé, ik zie een klimopstelling, ik ga klimmen! Dat hoef je niet uit te leggen.” 

Hij gaat nog een stap verder: “Als ik banken klaarzet voor balanceren zonder instructies, gaan de kleuters vanzelf aan de slag. Maar als ik ze instructies geef – bijvoorbeeld dat ze de volgorde van makkelijk naar moeilijk moeten volgen – dan komt er gedoe. De één is sneller en zit te pushen. De ander vindt het spannend en voelt zich opgejaagd en weer een ander wil het op een geheel eigen manier doen. Wat ik hiermee bedoel is: schrijf kleuters niet te veel voor en benut de kracht en eigenschappen van verschillende opstellingen of arrangementen. Dan stimuleer je hun natuurlijke beweegkriebels.” Bekijk het artikel de Kracht van het arrangement voor het ontwerpen en realiseren van bewegingsactiviteiten die door elke leerling betekenisvol en uitdagend zijn. . 

Ontwikkelen van (sociale) vaardigheden 

We noemden al de potentie van bewegingsonderwijs voor het ontwikkelen van (sociale) vaardigheden. Theo geeft een voorbeeld: “Ik werk vaak met vier vakken in de zaal, die ik beweegtuintjes noem. Kleuters die nieuw op school komen, weten: als peuter mocht ik buiten spelen, maar alleen in mijn eigen tuin. Dat bootsen we na in de gymzaal en het zorgt ervoor dat de kleinsten niet alle kanten op rennen. Dus naast dat we kleuters vrij laten, bieden we toch echt ook wel structuur.”

Ook leren Theo en zijn collega’s de kleuters samen spelen in groepjes. Hierbij wisselen ze af wie van de kleuters de groepsleider is. “De groepsleider let op of alle groepsgenootjes goed zitten en of de spullen na afloop opgeruimd zijn. Ze leren dus om verantwoordelijk te zijn. Maar net zo belangrijk: om oog te hebben voor elkaar. Als iemand uit jouw groepje in tranen is omdat ze de koprol niet kan, leren we dat je er even naartoe gaat.”

Groepsleerkracht biedt stabiele basis

Bij het ontwikkelen van die sociale vaardigheden mogen we de waarde van de groepsleerkracht niet onderschatten, vindt Theo. “Die heeft veel meer dan vakdocenten zicht op de sociaal-emotionele ontwikkeling van kleuters. Ik zie in de praktijk dat de groepsleerkracht vaak een stabiele en veilige basis biedt. Zeker voor kleuters die net op school zijn of die thuis stabiliteit missen.”

Dat maakt samenwerking en uitwisseling tussen de groepsleerkracht en de vakleerkracht onmisbaar. De valkuil van het aannemen van een vakdocent is dat bewegen dan ‘iets van de vakdocent’ wordt, meent Theo. Dat groepsleerkrachten in de klas en bij het buitenspelen dan iets minder oog ontwikkelen voor beweegvaardigheden. 

Samenwerken vanuit één referentiekader

Om goed samen te werken en alle soorten leerkrachten te ontwikkelen op gebied van motorische vaardigheden bij kleuters, helpt het als de school een gezamenlijke visie heeft op goed bewegingsonderwijs. Theo: “Groepsleerkrachten en vakleerkrachten kijken op een verschillende manier naar kinderen. We missen een gezamenlijk referentiekader. Op onze school in Rotterdam werken we daarom met de ‘negen criteria voor een goede les met kleuters’. Die criteria geven ons een gezamenlijk kader om de ontwikkeling en behoefte van kleuters te duiden en bespreken. Waar we vervolgens ieder ons eigen accent in kunnen leggen.”

Eén van de criteria is bijvoorbeeld een goede verhouding tussen actie en rust. Theo: “Kleuters zijn snel uitgeput, maar na 30 seconden ook weer opgeladen. Als ze even mogen zitten, kunnen ze het spel van anderen bekijken en daarvan leren. Het is – zeker bij kleuters – monkey see is monkey do. Dus het is ook goed als ze af en toe even op hun beurt moeten wachten.”

De negen criteria bestaan uit:

  1. Drang tot bewegen
  2. Zich compleet voelen
  3. Gevarieerd aanbod
  4. Actie en rust
  5. Oefenbeurten en herhaling
  6. Variatie in speelkriebels
  7. Ruimte voor relatie
  8. Zich autonoom voelen
  9. Structuur en overzicht

De negen criteria helpen om bewegingslessen te ontwerpen op basis van de kenmerken van kleuters en wat zij nodig hebben. Ook vormen ze een praktisch gespreksdocument voor betere samenwerking en afstemming tussen de vakleerkracht en groepsleerkracht.

Spelen met gedrag

Theo de Groot is initiatiefnemer van THEMA, spelen met gedrag. Hij verzorgt samen met zijn partners workshops, masterclasses, trainingen en clinics op het gebied van bewegen, onderwijs en psychologie. Ook bieden ze een online academie aan en schreven ze diverse boeken over bewegingsonderwijs voor kleuters. 


Artikelen uitgelicht


Beweegstimulering
Onderwijs
Jonge kinderen, Kinderen
public, professional
praktijkvoorbeeld
bewegingsonderwijs, motorische ontwikkeling, pedagogisch sportklimaat